De Bibliotheek van het Teyler museum

Pieter Teyler van der Hulst werd in 1702 in Haarlem geboren als zoon van Isaac Teyler, een rijke zijdehandelaar. Pieter trad in het voetspoor van zijn vader en vergaarde grote rijkdom door, behalve in zijde, ook te handelen in geld. Als doopsgezinde kwam hij niet in aanmerking voor een overheidsambt, maar hij was een sociaal bewogen mens en deed als particulier veel voor de minderbedeelden in de samenleving. Behalve in het bekende Teylers Museum, leeft zijn naam ook voort in het Teylers hofje.

De doopsgezinden speelden, zeker in de tweede helft van de achttiende eeuw, een belangrijke rol in het culturele leven. Zij behoorden tot de meer vrijzinnigen in de Republiek en velen van hen maakten zich al snel de tolerantie-ideeën van o.a. John Locke eigen. De veel radicalere ideeën van de Franse filosofen spraken hen minder aan dan die van de "Christelijke Verlichting" waarin de openbaring een grote rol speelde en waarin de fysico-theologie het godsbewijs leverde. Een van de eerste Nederlanders die dit natuurlijke godsbewijs uitwerkten was de Purmerendse arts Bernard Nieuwentijt. Zijn boek "Het regt gebruik der wereldbeschouwingen ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen" (Amsterdam, 1715) werd ongekend populair. In zijn boek werd de empirische wetenschap gebruikt om het bewijs te leveren dat God bestond en het beste voorhad met de mensheid. Vooral dit laatste punt maakte opgang onder de dissenters die door vertalingen van buitenlandse fysico-theologische literatuur veel hebben gedaan voor de verspreiding van deze ideologie. Men vond de natuurwetenschap zo'n belangrijk onderdeel van de religie dat aan het in 1735 opgerichte doopsgezind seminarie vanaf het begin al direct natuurkunde werd onderwezen.

De hoeveelheid informatie die door al dit onderzoek ter beschikking kwam, werd in grote kring verspreid d.m.v. encyclopedieën, tijdschriften, leesgezelschappen en genootschappen. Zo werd in Haarlem in 1752 de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen opgericht. En hier komen we terug bij Pieter Teyler; als doopsgezinde kon hij niet toetreden tot de bovenste regentenlaag, maar om toch zijn steentje bij te dragen aan de verbreiding van de wetenschap (en de godsdienst) bepaalde hij in zijn testament uit 1756 dat na zijn dood zijn vermogen moest worden ondergebracht in een Stichting die als doelstelling zou hebben het bevorderen van de godsdienst, kunsten en wetenschappen, en het verlenen van bijstand aan hulpbehoevenden. Er moesten twee genootschappen worden opgericht, een Godgeleerd en een Tweede - wetenschappelijk - Genootschap. Jaarlijks zouden deze genootschappen een prijsvraag moeten uitschrijven. Het woonhuis van Teyler moest als bewaarplaats voor zijn particuliere verzameling en bibliotheek dienst gaan doen.

Pieter Teyler overleed in 1778 en het testament werd uitgevoerd. De directeuren van de Stichting besloten om achter het woonhuis een 'boek- en liefhebberyzaal' te bouwen. De Amsterdamse steenhouwer Leendert Viervant kreeg de opdracht voor deze Ovale Zaal. Nog vóór de voltooiing van het museum werden er prestigieuze werken aangekocht, zoals in 1780 de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert: het Verlichtingsmonument bij uitstek. In 1784 kreeg Martinus van Marum opdracht om de bibliotheek in te richten. Hij koos voor een driedeling in het aanschafbeleid: 1) Griekse en Latijnse auteurs, waaronder de Kerkvaders; 2) natuurhistorische werken inclusief reisverslagen; 3) natuurwetenschappelijke tijdschriften. De opvolgers van Van Marum hebben zich min of meer aan dit uitgangspunt geconformeerd met uitzondering van de eerste categorie die vanaf de 19e eeuw niet verder werd aangekocht.

Heden ten dage vormt de bibliotheek van het Teylers Museum een ongekend rijke verzameling op natuurhistorisch gebied. Van Marum schafte speciaal die werken aan die de portemonnee van de meeste liefhebbers te boven gingen, zodat zij toch op eenvoudige wijze van deze kostbare werken kennis konden nemen. Dit verklaart waarom er in de huidige collectie zoveel royale en rijk geïllustreerde werken zitten. De deelverzameling van de systematische plant- en dierkunde is waarschijnlijk uniek in Nederland. De belangstelling voor een systematische weergave van de voortbrengselen der natuur vindt zijn oorsprong in de al genoemde fysico-theologie. Leibniz constateerde al dat de harmonie in de natuur door God bedoeld was ten dienste van de mens. Het catalogiseren en onderbrengen in systemen van de natuur beschouwde men als het doorvorsen van Gods bedoelingen. Was het systeem niet helemaal perfect, dan lag dit niet aan God, maar aan het falen van de mens om Gods Almacht te begrijpen.

De wetenschappelijke tijdschriften maken ongeveer vier-vijfde deel uit van het totale bezit van de bibliotheek. Dit is ook het gedeelte dat nog steeds wordt aangevuld. De boeken worden nauwelijks aangevuld en vormen zo een afgeronde verzameling van voornamelijk 18e- en 19e-eeuwse werken. De tijdschriften worden zoveel mogelijk verkregen door ruiling met andere instituten, universiteiten en musea. Enkele daarvan lopen al enige eeuwen, zoals die van de Royal Society te Londen en Académie des Sciences te Parijs, die teruggaan tot 1665. De bibliotheek heeft voor deze ruilingen de beschikking over de verhandelingen van de twee Teylergenootschappen en over het Netherlands Journal of Zoology dat mede wordt uitgegeven door de Hollandse Maatschappij. Opmerkelijk is dat Pieter Teyler in deze maatschappij geen leidersrol kon vervullen vanwege zijn geloof. Tijden veranderen en als we het Teyler zouden vragen zou hij het zeker een wending ten goede hebben genoemd. Gelijkstelling van de dissenters met de heersende kerk was tot 1796 een heikel punt in de Nederlanden.

De bibliotheek organiseert ook geregeld tentoonstellingen uit eigen bezit, zoals vorig jaar "Van verre planten: botanische boeken uit eigen bezit" en "Daken van de wereld: over alpentourisme". Momenteel is er in het Teylers Museum een grote overzichtstentoonstelling te zien van het werk van Maria Sybille Merian met natuurlijk de exemplaren van haar boeken en prenten die het Teylers zelf in bezit heeft, zoals "Over de voortteeling en wonderbaerlyke veranderingen der Surinaamsche insecten ..." (1705). De tentoonstelling loopt t/m 31 mei en is, behalve op maandag, iedere dag geopend. De bibliotheek zelf is alleen op afspraak te bezoeken, maar boeken uit de collectie lenen via het interbibliothecair leenverkeer gaat natuurlijk ook prima.

Marja Smolenaars.

Literatuur: