Van adel

In de kwartierstaat van Wubbina Mulder, de  betovergrootmoeder van moeders kant (Geertje Kemper), duikt, in het begin van de achttiende eeuw ineens een 'deftige' voornaam op,  Magdalena Dorothea. Dat maakte mij nieuwsgierig en ik ging op zoek naar haar achtergronden. De resultaten van deze zoektocht leest u hier.

 

Von Dorgelo

Het dorp Dörrieloh ligt 5 km ten zuidwesten van bet kerkdorp Varrel in het graafschap Diepholz, dat deel uitmaakt van het land Niedersachsen in de Bondsrepubliek Duitsland. Vroeger was bet dorp een windmolen rijk en twee grote boerderijen, waarvan de leenmannen destijds zitting hadden in de landdag van het graafschap (“landtagsfähige Güter”). De geschiedenis van bet geslacht Dorgelo begint op deze boerderijen.
Volgens een Duitse bron (C. H. Nieberding, Oldenburgisch – Münsterliche Geschlechtschreibung) was Dörrieloh de zetel van het adellijke geslacht, dat zijn naam ontleende aan de plaatsnaam, en waarvan sinds 1381 vele familieleden in archieven voorkomen. De plaatsnaam zou zijn af te leiden van de voornaam Dörrie en derhalve betekenen: het houtgewas van Dörrie.



Figuur 1: Zegels van de bisschop van Minden, behorend bij de leenbrieven, waarin deze de hoeve te Dörrieloh in leen geeft aan Otto von Dorringelo (1474), opnieuw aan Otto (1510), Johann von Dorgelo (1536) en Johann von Brambardt (1578).

 

Voor zover bekend, is Dethard von Doringelo (1381) het eerste lid uit het adellijke geslacht dat in de schriftelijke bronnen wordt genoemd. In 1391 was een Otto von Doringelo drost van Vörden. Een drost of ambachtsheer (Amtmann) vertegenwoordigde de Iandsheer in een bepaald gedeelte van diens gebied. Hij was voornamelijk verantwoordelijk voor de inning van de aan de Iandsheer verschuldigde belastingen en herediensten en voor de rechtspraak in het ambt. De drost was voorzitter van het ambtsgerecht en trad als zodanig op als openbare aanklager en voltrekker van het vonnis.

 

In 1393 wordt Otto genoemd als drost in dienst van de regering van Münsterland, van Cloppenburg en Friesoyte. In deze functie bouwde hij op een eilandje in de Lethe, de grensrivier tussen MünsterIand en OIdenburg, een burcht, die tot omstreeks 1600 door Von Dorgelo’s werd bewoond (zie kaartje). Later werd het verscheidene keren verplaatst en tegenwoordig ligt op die plaats het dienstgebouw van de autobahn politie.

 

 

 

 

Het wapen van de familie Van Dorgelo


 

Ligging van het kasteel Dorgelo

 

Van 1415 - 1421 was Otto drost van Vechta. Hij huwde met Richarda (Rixte) von Pennethe. Uit dit huwelijk is een zoon Johann von Dorgelo bekend (1415 en 1446).

 

In 1461 is wederom een Otto von Dorgelo drost van Cloppenburg en eigenaar van Lethe, waarschijnlijk een zoon van Johann. Otto was tevens leenman van de eerder genoemde “Iandtagsfähige” boerderijen in het dorp Dörrieloh, die thans nog bestaan als de boerderijen no. 19 en 20. Hiervan was ten minste één boerderij een leen van de bisschop van Minden, zoals blijkt uit de in het huisarchief van de boerderij no. 20 aangetroffen originele Ieenbrief van 1474. Hierin beleende Heinrich, bisschop van Minden, Otto von Dorringelo met de Sattelhof te Dorringelo en met alles, wat bij de boerderij behoort en wat daarvan afhankelijk is. Het is een erfelijke manleen. Hij zal de hof met zijn toebehoren een genadig heer zijn. 

 


Figuur 2: Leenbrief uit 1474, waarin Heinrich, bisschop van Minden, Otto von Dorringelo beleent met de Sattelhof


De tekst van de leenbrief luidt (vertaald):

In de genade Gods, Wij Hinrich, Bisschop te Minden, doen kond, maken bekend en getuigen openbaar in deze brief voor ons en onze opvolgers dat wij met hand en met mond, die de Hoogste ons geschonken heeft, belenen in de kracht van deze brief Otto von Dorringo met de Sattelhof te Dorringelo en alles wat tot de hof behoort, zoals door ons beleend wordt tot in de rechte Iijn erfelijk manleen en wij schenken en willen dat hij voor de hof met zijn horigheden een genadig heer zal zijn, steeds wanneer en waar dat nodig is en door ons gevraagd wordt, en hebben tot verdere bekendheid hiervan aan deze brief ons wettelijke zegeI doen hangen. Gegeven na Gods geboorte duizend vierhonderd en vierenzeventigste jaar op maandagvoormiddag 25 april (de dag is onduidelijk J. D. D.)

 

Dat de leenman Otto von Dorringelo goede relaties onderhield met de bisschop, is af te leiden uit het feit, dat een zekere Dethardus Doringlo in 1475/76 secretaris was van genoemde bisschop.

 

Leenman

Een leenman of vazal betaalde geen pacht voor het leengoed. Wel moest hij de leenheer trouw zweren en was hij verplicht tot krijgsdienst in elke oorlog. Aanvankelijk verviel het leen aan de leenheer, wanneer de leenman stierf. Later was een leen erfelijk in de mannelijke lijn en werd het meer en meer eigendom van de leenman. Deze beheerde het leengoed dikwijls niet zelf, maar droeg het be­heer op aan een ander, de meier, die hem een doel van de opbrengst moest leveren als pacht.

 

Sattelhof
Een Sattelhof was de in vele dorpen in de Middeleeuwen voorkomende bevoorrechte boerderij, die het karakter had van een adellijk of vrij goed. Het verschil ten opzichte van de gewone boerderijen was van publiekrechtelijke aard. Zo was bijvoorbeeld een gewone boerderij belastingplichtig, de Sattelhof niet.
De Duitse benaming Sattelhof zou zijn te vorklaren uit de omstandigheid, dat de hof vroeger een gezadeld paard met ruiter ter beschikking moest stellen aan de Iandsheer. De loonman op een Sattelhof was ook verplicht voor de Iandsheer de pacht te innen van de horige boeren, die de bij de Sattolhof behorende boerderijen bewoonden.


Tegen het einde van de 15e eeuw was opnieuw een Doringelo, Herbert von Doringelo, zoon van Otto, drost te Cloppenburg. Herhaaldelijk komt zijn naam voor in het archief van Oldenburg in stukken van 1494 en 1497.


In 1510 werd zijn zoon Otto von Doringolo leenman van de Sattelhof te Dörrieloh, zoals een tweede originele Ieenbrief aangeeft, opgesteld door Franciscus, administrateur van het aartsbisdom Minden, hertog van Brunswijk en Lüneburg. Door zijn huwelijk met Elske von Elmendorpe uit Hammeland verkreeg Otto in 1511 het Iandgoed Brettberg in zijn bezit. Dit goed Iigt op korte afstand ten zuiden van het stadje Lohne, dat wederom ten zuiden van Vechta is gelegen. Tot 1776 zouden de Von Dorgelo’s op Brettberg blijven zetelen.


De Brettberg

Het goed Brettberg is ontstaan uit twee boerderijen, Brettberg en Steengraven. De burcht Brettberg is waarschijnlijk omstreeks 1400 gebouwd door Hermann von Elmendorf. Aan hem was de bezitter van de boerderij Götteke von Brettberge horig. Zijn zoon Wille von Elmendorf was in 1466 nog burchtman van Vechta.

 

Wapen van Von Elmensdorf

 

Wille’s zoon Hermann had zes zonen. De zoon, die ook Wille heette, verkreeg na de dood van zijn ouders in 1479 de burcht Brettberg. Wille overleed reeds voor 1490, zijn vrouw Adelheid in 1528. Zij hadden drie dochters. Haar dochter Elske huwde met Otto von Doringelo, zoon van de drost van Cloppenburg en bezitter van het goed Lethe.

Doordat zijn zwager Dietrich von Dincklage, gehuwd met de oudste dochter van Von Elmendorf, Lyse, in 1511 kinderloos overleed, verwierf Otto van Doringelo Brettberg. Otto en vooral zijn zoon Johann von Dorgelo, verwierven nog een vrij groot aantal horige boerderijen.


Johann trad tegen de boeren-lijfeigenen hard en streng op overeenkomstig de toenmalige gewoonten. Hij liet de horige boer Cord Stegemann, die zich tegen hem verzet had, zo lang in het hondehok opsluiten, tot deze beterschap had beloofd. Johann was gehuwd met Anna von Weddesche van het goed Bomhof bij Langförden, Kreis Vechta. In 1531 verkocht Johann het landgoed Bomhof aan zijn zwager Andreas von Quernheim voor 1.000 goudguldens. Toen Von Quernheim het geld niet contant kon betalen, droeg hij aan zijn zwager Johann de tienden over te Aschen en Ossenbeck in het graafschap Diepholz.

Johann had twee broers, Wulfert en Otto. Eerstgenoemde kwam door huwelijk in het bezit van het goed Welpe en was de stamvader van de tak Von Dorgelo zu Welpe.

 

Magdalena Dorothea Dorgelo was een buitenechtelijke dochter van Tonnies Wulf von Dorgelo. Zij had een (half?)broer Johann Dorgelo die met Maria Spiegel getrouwd was. Magdalena werd geboren rond 1630 en begraven op  22 september 1698 in Völlen. Zij was getrouwd met Conrad Godeke. Zij hadden de volgende kinderen:
1. Trine Margaretha Godekes
2. Hinrich Godeke
3. Tonnis Wulf Godeke, gestorven op 4 augustus 1737 in Völlen en begraven op 8 augustus 1737 in Völlen.