Van adel

In de kwartierstaat van Wubbina Mulder, de  betovergrootmoeder van moeders kant (Geertje Kemper), duikt, in het begin van de achttiende eeuw ineens een 'deftige' voornaam op,  Magdalena Dorothea. Dat maakte mij nieuwsgierig en ik ging op zoek naar haar achtergronden. De resultaten van deze zoektocht leest u hier.

 

Van Adel 1

 

Het begin

Het begon allemaal met Magdalena Dorothea. In de kwartierstaat van de schrijver van dit artikel dragen bijna alle vrouwen alledaagse namen. Dat wil zeggen, alledaags in de sociale milieus van veenarbeiders, boeren en landarbeiders waarin mijn voorouders leefden. Ze heten Wubbina, Jantje, Gepke, Antje, Lutje, Geeske, Teupke of Geertje. En dan ineens staat daar, zoals mijn schoonmoeder zou zeggen, zo’n deftige naam, Magdalena Dorothea. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en een speurtocht begon die uiteindelijk via allerlei buitenechtelijke kinderen, zou leiden naar zo ongeveer alle adellijke families in Europa.


Magdalena Dorothea

Magdalena Dorothea Richards Frey werd geboren in 1713 in het Noordduitse Völlen. Zij was de betovergrootmoeder van Wubbina Mulder, de vrouw van Jan Kemper, de overgrootvader van Geertje Kemper, mijn moeder.  

Wubbina Mulder was de dochter van Frerik Alberts Mulder en Jantje Vry. Frerik was net als zijn vader Albert Mulder kleermaker in Bunde. Jantje was dienstmeid. Jantje was de dochter van Fokke Richerts Vry, de zoon van Richert Fokken. Diens moeder heette Magdalena Dorothea Frey. Via haar moeder (Arentje Hinrichs) en grootmoeder (Trine Margaretha Gödekes , overleden op 1 mei 1731 in Völlen)) komen we bij Magdalena Dorothea von Dorgelo, begraven op 22 september 1698 in Völlen). We zitten dan dus inmiddels in de zeventiende eeuw.


Door de veelheid aan verschillende achternamen dreig je gemakkelijk het overzicht te verliezen. We zijn dan ook negen generaties terug in de tijd, in de achttiende eeuw. Magdalena was een van mijn oudbetovergrootouders.
Zij was vernoemd naar haar overgrootmoeder van moeders kant, Magdalena Dorothea von Dorgelo, de vrouw van Conrad Godekes of Gödeke.

 

In een latere fase van mijn onderzoek kwam ik erachter dat Magdalena Dorothea van Dorgelo ook een voorouder was van Aaltje Zuidema, de vrouw van mijn betovergrootvader Johannes van der Kaap. Lees hier hoet het precies zit.

 

Hoe waarschijnlijk is het dat Magdalena, de vrouw van Conrad Godekes, inderdaad een buitenechtelijke dochter was van Tonnies Wulf von Dorgelo?

* Een eerste aanwijziging is dat de  voornamen Magdalena Dorothea en Catharina Margaretha (Trine Margaretha), die relatief vaak voorkomen in de kerkboeken van Völlen niet bepaald typerend zijn voor Ostfriesland.
* De naam Magdalena gaat mogelijk terug op Magdalena von Quernheim, de echtgenote van Wulfert von Dorgelo, de grootvader van Tonnies Wulf van Dorgelo.
* De kinderen van Magdalena Dorothea en Conrad Godekes heetten respectievelijk, Trine Margaretha, Hinrich en Tonnis Wulf (gestorven op 4 augustus 1737 en vier dagen later begraven in Völlen.  
* Op 14 september 1696 wordt een Tonnis Wulf in Völlen begraven. Hij was hoogstwaarschijnlijk een kleinkind van Tonnis Wulf von Dorgelo.
* Trine, de dochter van Magdakena, had op hara beurt een dochter  Magdalena Dorothea en een dochter Margaretha.

Voor het eerst, maar niet voor het laatst, is er hier sprake van een onecht kind. Volgens een artikel op Wikipedia stierf de adellijke tak van de Von Dorgelo’s aan de Lethe, in mannelijke lijn, namelijk uit. Werner Casper en Heinrich, de twee broers van Tonnies Wulf von Dorgelo, hadden geen kinderen en de kinderen van Tonnies Wulf, Johann en Magdalena Dorothea, waren buitenechtelijk. Zij gelden dan ook niet als nazaten van de Von Dorgelo’s. Toch lijkt er geen twijfel te bestaan over het feit dat Magdalena werkelijk zijn dochter was, al heb ik het document dat hierover mogelijk uitsluitsel geeft nooit gezien. Maar als we lezen dat dTonnies Wulf een zuster had die Magdalena heette, net als zijn oma en dat een van de kinderen van Magalena Dorothea, Tonnies Wulf heette, lijkt het duidelijk dat Magdalena een dochter van Tonnies Wulf was.


Er is een relatie tussen de Von Dorgelo’s en het stift Börstel. Een zus van Tonnies Wulf was abdis van het stift Börstel (zie de foto's hieronder). Zij stierf op 25 april 1674 op tachtigjarige leeftijd. In het koor van de kerk van het stift ligt nog haar grafsteen. Magdalena's man Conrad Gödekes was ook, naar verluidt, in dienst van dit stift.

 

Op de grafsteen van Magdalena von Dorgelo staat:
"Anno 1674, den 25. April ist die Hochwürdig: HochEdelgebobrene Magdalena von Dorgelo Abbatilsa des Adeligen Stiffts Börstell im Herrn Entschlaffen ihres alters im. 80. Jahr ihrer Regierung dieses Stifftes im 28. Jahr. Gott gebe ihr eine Fröhliche aufferstehung. Amen. Der gerechten Seelen feind in Gottes seind und keine quaal ruhet sie an, Sap: 3.”



Het stift Börstel 

 

Von Dorgelo aan de Lethe

Von Dorgelo is de naam van een adellijk geslacht dat teruggaat tot de veertiende eeuw. Een Otto von Doringelo bouwde op het eind van de veertiende eeuw een landgoed aan de Lethe uit tot een burcht. De oorspronkelijke burcht lag op een eilandje in de Lethe, ten Noordoosten van Cloppenburg (zie kaartje). Later werd het verscheidene keren verplaatst en tegenwoordig ligt op die plaats het dienstgebouw van de autobahn politie.

 

 

 

 

Het wapen van de familie Van Dorgelo


 

Ligging van het kasteel Dorgelo

 

Lees meer over het geslacht von Dorgelo

 

Fredeke von Bernefuer

De vader van Tonnies Wulf von Dorgelo, Johann von Dorgelo was getrouwd met Fredeke von Bernefuer, een telg uit een adellijk geslacht uit Noord Duitsland dat in ieder geval teruggaat tot de dertiende eeuw. Een van de voorvaderen van Fredeke was Rembert I die leefde in de vijftiende eeuw. Hij was getrouwd met Mette von Wunsflete en zij vormt, via haar natuurlijke vader als het ware de poort naar een groot aantal adellijke geslachten in Europa.

De eerste echt belangrijke von Bernefuer was Rembert I, door zijn huwelijk  met Mette von Wunsflete, de natuurlijke dochter van graaf Dietrich I van Oldenburg. Rembert werd in 1440 lid van de regentschapsraad van de nog onmondige zonen van zijn schoonvader en in 1470 van de zonen van de in Denemarken verblijvende graaf Gerd.

Rond 1500 was de familie zo rijk dat Rembert’s zoon Johann, die drost was in Delmenhorst, in 1492 als borg kon optreden voor Christian van Oldenburg, koning van Denemarken, de halfzus van Mette von Wunsflete.


Christian I von Oldenburg, koning van Denemarken.

Rond het midden van de 16e eeuw verhuisden de Bernefuers van Wardenburg (ten zuiden van Oldenburg) naar Brockdorf, waar zij de Querlenburg tot een waterburcht uitbouwden. Deze burcht ligt in de buurt van de kerk St. Maria Goretti aan de Querlenburg 14 in Lohne Brockdorf, een dorp tussen Dinklage en Lohne (ten noorden van Osnabrück). Hier zijn overblijfselen gevonden van een gracht die ooit de burcht van het adellijke landgoed Querlenburg omsloot. In 1403 verkocht ene Evert von Elmelo deze Querlenburg aan Hugo von Dincklage. In de 16e eeuw kwam het landgoed, zoals gezegd in het bezit van de familie Bernefuer.

Vinzenz von Bernefuer werd de eerste heer van Querlenburg. Na de dood van zijn kleinzoon Rembert IV kwam de Querlenburg in handen van diens schoonzoon Johann von Dorgelo, die met Fredeke von Bernefuer was getrouwd. Later kwam de burcht in handen van de families Von Jemgun en Von Galen.
Een broer van Vinzenz von Bernefuer, Joest (Jobst) en dien zoon Erdwin waren burgemeester van Osnabrück.


Mette von Wunsflete 

Mette von Wunsflete, werd geboren rond 1413, als natuurlijke dochter van graaf Dietrich I van Oldenburg. Bij haar huwelijk op 28 oktober 1431 met Rembert IV van Bernefuer, drost van Oldenburg, Delmenhorst en Wildeshausen, kreeg zij van haar vader een behoorlijke bruidschat: een boerenhof in Edewecht, een boerderij in Oldenburg bij de Burgmannswehren en 100 marken in de vorm van een pensioen.

 

De Westerburg bij Wardenburg, waaruit het pensioen betaald werd, vormt daarna het centrum van de familie. In 1513 ging de Westerburg weer terug naar de graaf van Oldenburg; niet lang daarna verkopen de Bernefuers de rest van hun bezit in het kerspel Wardenburg, waarna ze vertrekken naar de Querlenburg.

 

Huwelijksverdrag Rembert en Mette

Ik Reymberd Bernevur knape bekenne jegenwerdigen in desser scrift, dat ik my lefliken unde vrundliken vordregen hebbe mit den edlen juncheren Diderike, Kersten, Mauritius unde Gerde greven to Oldenborch in sulker wis, dat ik juncvrouwen Metten van Wunsvlete schal nemen to der ee mit sodannen guden, de ze my mede geven hebben: int erste Hencke Datinges hus to Edewechte mit al der olden tobehoringe, ene wurd to Oldenborch, de gelegen is mank der Ridderwoninge, unde bi der wurd scholen de vorscreven heren unde ore erven enen wagenwech hebben, den se bruken scholen to ewigen tiden, unde hundert mark in der Westerborch. Wer ok dat Mette erbenompd vorvelle er my sunder erven, de van unser beider live geboren weren, so schal ik unde myne erven deger unde al beholden, dat my de vorscreven heren mede gegeven hebben, unde dar schal ik ore man vor bliven unde in orer herschop wonen, dewile dat ik leve. Wer ok dat ik vorvelle er Metten sunder levendige erven vorbenompt, so schal se beholden eren brutschad tovoren, den se to my gebracht heft, unde dat besitten bliven in alle mynen erven, guden unde nalate, so dat or myne erven hebben wedder gegeven to oren brutschatte twe hundert nyge Arnensche gulden, de ze myner schal gebeterd wesen. Unde alle desse vorscreven stucke, articule unde word unde der en jewelik besunderen love ik Reymberd vorbenompt vor my unde mynen erven juncheren Diderike, Kersten, Mauricius unde Gherde greven benompt in guden truwen stede unde vast to holdende sunder jenigerleye argelist, und hebbe des to tuge ik Reymberd vorscreven myn insegel witliken hangen heten an dessen breff, unde nademe dat wy her Reyner abbet to Rastede, Wolter van Bolland knape unde Johan van der Olne borgermester to oldenborch in dessen degedingen mede an unde over gewest hebben unde uns alle articule unde word mede witlik zint, so hebb wy umme bede willen beider ziid unse ingesegele mit Reymbertes ingesegel vorbenompt witliken hangen heten beneden an dessen breff. Na der bord Christi verteynhunderd jar darna in deme en unde dertigsten jare am hilgen dage der Twyer apolstole Symonis et Jude.

Bron: Oldenburger Urkundenbuch Bd. II. Nr. 726